Staging.vmc.be

nr. 74 371 van 31 januari 2012
in de zaak RvV X / II

Gekozen woonplaats: X
tegen:
de Belgische staat, vertegenwoordigd door de staatssecretaris voor Migratie- en
asielbeleid, thans de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke
Integratie en Armoedebetrijding.


DE WND. VOORZITTER VAN DE IIde KAMER,

Gezien het verzoekschrift dat X, die verklaart van Kosovaarse nationaliteit te zijn, op 31 augustus 2011
heeft ingediend om de schorsing van de tenuitvoerlegging en de nietigverklaring te vorderen van de
beslissing van de gemachtigde van de staatssecretaris voor Migratie- en asielbeleid van 30 juni 2011
waarbij de aanvraag om machtiging tot verblijf op basis van artikel 9ter van de wet van 15 december
1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van
vreemdelingen ontvankelijk doch ongegrond verklaard wordt.
Gezien titel I bis, hoofdstuk 2, afdeling IV, onderafdeling 2, van de wet van 15 december 1980
betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van
vreemdelingen.
Gezien de nota met opmerkingen en het administratief dossier.
Gelet op de beschikking van 11 oktober 2011, waarbij de terechtzitting wordt bepaald op
4 november 2011.
Gehoord het verslag van rechter in vreemdelingenzaken A. WIJNANTS.
Gehoord de opmerkingen van advocaat A. VAN NIJVERSEEL, die loco advocaat N. DIRICKX verschijnt
voor de verzoekende partij en van advocaat S. DE VRIEZE, die loco advocaten E. MATTERNE en N.
LUCAS HABA verschijnt voor de verwerende partij.
WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:

1. Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak
1.1. Op 9 april 2010 diende verzoeker een aanvraag in om machtiging tot verblijf in toepassing van
artikel 9ter van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf,
de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna: vreemdelingenwet).
1.2. Voormelde aanvraag werd op 15 juli 2010 ontvankelijk verklaard.
1.3. Op 30 juni 2011 werd de aanvraag om machtiging tot verblijf van 2 juli 2010 ongegrond verklaard. Dit is de bij huidig beroep bestreden beslissing, waarvan de motivering luidt als volgt: “Onder verwijzing naar de aanvraag om machtiging tot verblijf die op datum van 09/04/2010 bij aangetekend schrijven bij onze diensten werd ingediend door: K.A. (R.R.: …) nationaliteit: Kosovo geboren te (…) adres. (…) in toepassing van artikel 9ter van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, ingesteld door artikel 5 van de wet van 15 september 2006 tot wijziging van de wet van 15 december 1980, aanvraag die door onze diensten ontvankelijk werd verklaard op 15/07/2010, heb ik de eer u mee te delen dat dit verzoek ongegrond is. Reden: Het aangehaalde medisch probleem kan niet aanvaard worden als grond om een verblijfsvergunning in toepassing van artikel 9ter van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, ingesteld door artikel 5 van de wet van 15 september 2006 tot wijziging van de wet van 15 december 1960 te bekomen. In het verzoekschrift voor betrokkene, de heer K. A. (…) worden ter staving medische attesten voorgelegd. De arts-attaché evalueerde deze gegevens op 22.06.2011 (zie verslag in gesloten omslag in bijlage) en concludeerde:" Uit de beschikbare medische gegevens blijkt m.i. geen actuele aandoening die een reëel risico inhoudt voor zijn leven of fysieke integriteit, noch een aandoening die een reëel risico inhoudt op een onmenselijke of vernederende behandeling wanneer er geen behandeling in het herkomstland is. Derhalve is er m.i. vanuit medisch standpunt geen bezwaar tegen een terugkeer naar het herkomstland." Derhalve 1) blijkt niet dat betrokkene lijdt aan een ziekte die een reëel risico inhoudt voor het leven of de fysieke of 2) blijkt niet dat betrokkene lijdt aan een ziekte die een reëel risico inhoudt op een onmenselijke of vernederende behandeling wanneer er geen adequate behandeling is in het land van herkomst of het land waar de betrokkene gewoonlijk verblijft. Bijgevolg is geen bewijs aanwezig dat een terugkeer naar het land van herkomst of het land waar de betrokkene gewoonlijk verblijft een inbreuk uitmaakt op de Europese richtlijn 2004/83/EG, noch op het artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het attest van immatriculatie dat werd afgegeven in het kader van de procedure op basis van genoemd artikel 9ter dient te worden ingetrokken. Gelieve eveneens bijgevoegde gesloten omslag aan betrokkene te willen overhandigen. (…)” 2. Onderzoek van het beroep 2.1 Het enig middel luidt als volgt: “Enig middel: schending van artikelen 9ter en 62 van de Vreemdelingenwet, schending van het algemeen beginsel van de materiële motiveringsplicht en van het algemeen rechtsbeginsel van de zorgvuldigheidsplicht, schending van artikel 3 EVRM”. Verzoeker stelt dat hij het niet eens is met de beslissing van de Dienst Vreemdelingenzaken. Ter adstruering voert hij onder meer het volgende aan: “Eerste onderdeel. Verzoeker legt 3 attesten voor: een eerste attest van 26 maart 2010 van Dr. A. V. (…) waarin staat vermeld dat verzoeker lijdt aan een post traumatische stress stoornis, een tweede attest van 30 april 2010 van Dr. O. B. (…) waarin wordt uiteengezet dat betrokkene lijdt aan een post traumatische stress stoornis en een derde attest opnieuw van Dr. 0. B. (…) van 11 februari 2011 waarin wordt herhaald dat verzoeker lijdt aan een post traumatische stress stoornis. De controle arts bevestigt dit in zijn advies en stelt verder dat een post traumatische stress stoornis op zich kan beschouwd worden als een ernstige aandoening. In casu is duidelijk dat verzoeker aan deze ziekte lijdt op 26 maart 2010, op 30 april 2010 en nog steeds op 11 februari 2011. De controle arts en bijgevolg de DVZ verwijt verzoeker dat in het laatste medisch attest geen enkele verwijzing naar de actuele toestand wordt gemaakt. Verzoeker legt 2 attesten voor van Dr. 0. B. (…), één uitgebreid attest en één dat het eerste attest bevestigd. De DVZ kan niet op basis van de stukken beweren dat er geen enkele verwijzing is naar de actuele toestand. Uit het attest van 11 februari 2011 blijkt immers dat de toestand van verzoeker ongewijzigd is gebleven. Het betreft een zelfde diagnose bepaald door dezelfde arts die eerder een uitgebreid verslag opstelde voor verzoeker. De bestreden beslissing is bijgevolg in strijd met de gegevens van het administratief dossier en schendt dan ook de materiële motiveringsverplichting.” 2.2 De verwerende partij stelt in haar nota het volgende: “De arts- attaché is van oordeel, na onderzoek van alle medische gegevens in het administratieve dossier van verzoeker, dat verzoekeer geen actuele aandoening heeft die een reëel risico inhoudt voor het leven of fysieke integriteit, noch een aandoening die een reëel risico inhoudt op een onmenselijke of vernederende behandeling wanneer er geen adequate behandeling bestaat in het herkomstland. Er is vanuit medisch oogpunt geen bezwaar tegen een terugkeer naar zijn thuisland. In het medisch verslag d.d. 22 juni 2011 geeft de controlearts aan dat het laatste uitgebreide attest dateert van meer dan een jaar voordien. Er wordt geen enkele verwijzing in dat attest gemaakt naar de evolutie van de aandoening en verzoekers actuele toestand. Het is volgens de controlearts dan ook niet mogelijk om de ernst van de huidige toestand te achterhalen. Verzoeker kan niet hard maken dat het medische dossier dat voorgelegd werd, van aard is om een uitspraak te doen over verzoekers actuele toestand. Dat dit zo gesteld wordt in het advies van de controlearts d.d. 22 juni 2011 kan dus niet beschouwd worden als een motiveringsgebrek. Verzoeker toont immers het tegendeel niet aan. Hij bewijst niet dat het medisch attest van 11 februari 2011 meer nuttige informatie bevat dan enkel maar de vaststelling dat verzoeker lijdt aan het posttraumatische stresssyndroom. Verzoeker heeft niet aangetoond dat het attest wel informatie bevat over de actuele toestand van verzoeker of de evolutie van zijn aandoening. Een motiveringsgebrek werd derhalve niet aannemelijk gemaakt. De verwerende partij concludeert dat de bestreden beslissing wel degelijk afdoende werd gemotiveerd, en dit zowel in feite als in rechte. In de mate dat de verzoekende partij van oordeel is dat de materiële motiveringsplicht met voeten getreden werd, heeft de verwerende partij de eer te antwoorden dat de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen zich niet in de plaats kan stellen van de administratieve overheid. Hiervoor kan verwezen worden naar rechtspraak van de Raad van State, die in casu, mutatis mutandis van toepassing is : “Overwegende dat het bij de beoordeling van de materiële motiveringsplicht niet tot de bevoegdheid van de Raad van State behoort zijn beoordeling van de gegrondheid van het dringend beroep in de plaats te stellen van die van de administratieve overheid; Dat de Raad van state in de uitoefening van zijn wettelijk toezicht enkel bevoegd is na te gaan of deze overheid bij de beoordeling van het dringend beroep is uitgegaan van de juiste feitelijke gegevens, of zij die correct heeft beoordeeld en of zij op grond daarvan niet in onredelijkheid tot haar besluit is kunnen komen.” (R.v.St., arrest nr. 139.590 dd. 20 januari 2005; 16.443CGV – BBWT) (R.v.St., arrest nr. 163.382 dd. 10 oktober 2006, Staatsraad Adams, G/A 147.167/XIV-18.551) “Overwegende, in de mate dat de verzoekende partij de motieven van de bestreden beslissing inhoudelijk aanvecht en aldus de schending van de materiële motiveringsplicht aanvoert, dat het bij de beoordeling daarvan niet tot de bevoegdheid van de Raad van State behoort zijn beoordeling in de plaats te stellen van dei van de administratieve overheid; dat de Raad van State in de uitoefening van zijn wettelijk toezicht enkel bevoegd is na te gaan of deze overheid bij haar beoordeling is uitgegaan van de juiste feitelijke gegevens, of zij die correct heeft beoordeeld en of zij op grond daarvan niet in onredelijkheid tot haar besluit is kunnen komen.” (R.v.St., arrest nr. 164.103 dd. 25 oktober 2006, Staatsraad Adams, G/A 144.344/XIV-17.680) Verwerende partij is derhalve van oordeel dat de beslissing afdoende werd gemotiveerd, en dit zowel in feite als in rechte. Verzoekers beweringen kunnen hieraan geen afbreuk doen.” 2.3. De Raad duidt erop dat in de bestreden beslissing het volgende te lezen staat: “In het verzoekschrift voor betrokkene, de heer K. A. (…) worden ter staving medische attesten voorgelegd. De arts-attaché evalueerde deze gegevens op 22.06.2011 (zie verslag in gesloten omslag in bijlage) en concludeerde: "Uit de beschikbare medische gegevens blijkt m.i. geen actuele aandoening die een reëel risico inhoudt voor zijn leven of fysieke integriteit, noch een aandoening die een reëel risico inhoudt op een onmenselijke of vernederende behandeling wanneer er geen behandeling in het herkomstland is. Derhalve is er m.i. vanuit medisch standpunt geen bezwaar tegen een terugkeer naar het herkomstland." Het advies van de arts-attaché waarvan sprake luidt als volgt: “(…) Verwijzend naar uw aanvraag voor advies kan ik u meedelen: Verwijzend naar het medisch attest dd. 26/03/2010 van dr. A. V.(…), huisarts, blijkt dat betrokkene lijdt aan een post-traumatische stress stoornis en daarvoor in behandeling is. Verwijzend naar het medisch attest dd. 30/04/2010 van dr. O. B. (…), psychiater, blijkt dat betrokkene lijdt aan post-traumatische stress stoornis met invaliderende angstsymptomen. Als behandeling neemt hij Seroxat (paroxetine = antidepressivum), Trazolan (trazodon = antidepressivum), alprazolam (= anxiolyticum). Mits aangepaste behandeling is er een gunstige prognose. Zolang er onzekerheid is rond terugkeer zullen symptomen aanwezig blijven. Verwijzend naar het medisch attest dd. 11/02/2011 van dr. O.B. (…), psychiater, blijkt dat betrokkene lijdt aan post-traumatische stress stoornis. Analyse van dit dossier leert mij dat betrokkene, een 40-jarige man uit Kosovo, lijdt aan post-
traumatische stress stoornis met angstsymptomen. Hij is hiervoor in behandeling, een behandeling die
lange tijd zou duren.
Een post-traumatische stress stoornis kan op zich beschouwd worden als een ernstige aandoening.
Echter, het laatste uitgebreide attest dateert al van meer dan een jaar terug. In het meest recente attest
wordt geen enkele verwijzing gemaakt naar de actuele toestand of evolutie. Het is dan ook niet mogelijk
om aan de hand van deze informatie de ernst van de huidige toestand te achterhalen.”

2.4. Uit de bestreden beslissing en de argumentatie van de beide partijen in hun procedurestukken blijkt
dat de kernvraag van de discussie is of het medisch attest van 11 februari 2011, waarnaar verwezen
wordt in het verslag van de arts-attaché, voor het beoordelen van de actuele medische toestand van
verzoeker meer informatie bevat dan de loutere vermelding dat verzoeker lijdt aan PTSS. Het bedoelde
attest is evenwel niet terug te vinden in het administratief dossier. Het is voor de Raad voor
Vreemdelingenbetwistingen (hierna: de Raad) dan ook onmogelijk om na te gaan of de overheid bij de
beoordeling van de aanvraag is uitgegaan van de juiste feitelijke gegevens, of zij die correct heeft
beoordeeld en of zij op grond daarvan niet tot een onredelijk besluit is gekomen. Daar de administratie
deze determinerende informatie niet ter beschikking van de Raad gesteld heeft, maakte de verwerende
partij de wettigheidscontrole op haar beslissing onmogelijk (RvS 9 oktober 1997, nr. 68 784; RvS 17
februari 1998, nr. 71 867; RvS 16 december 1998, nr. 77 657; RvS 1 oktober 2001, nr. 99 323). De
bestreden beslissing dient derhalve te worden vernietigd.
3. Korte debatten
Uit hetgeen voorafgaat blijkt dat de bestreden beslissing moet worden vernietigd. Er is grond om
toepassing te maken van artikel 36 van het koninklijk besluit van 21 december 2006 houdende de
rechtspleging voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. De vordering tot schorsing, als
accessorium van het beroep tot nietigverklaring, is zonder voorwerp. Er dient derhalve geen uitspraak
gedaan te worden over de exceptie van onontvankelijkheid van de vordering tot schorsing, opgeworpen
door de verwerende partij.
OM DIE REDENEN BESLUIT DE RAAD VOOR VREEMDELINGENBETWISTINGEN:

Artikel 1

De beslissing van de gemachtigde van de staatsecretaris van Migratie- en asielbeleid van 30 juni 2011
waarbij de aanvraag om machtiging tot verblijf op basis van artikel 9ter van de wet van 15 december
1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van
vreemdelingen ontvankelijk doch ongegrond verklaard wordt, wordt vernietigd.
Artikel 2
De vordering tot schorsing is zonder voorwerp.
Aldus te Brussel uitgesproken in openbare terechtzitting op eenendertig januari tweeduizend en twaalf
door:
mevr. A. WIJNANTS,
wnd. voorzitter, rechter in vreemdelingenzaken

Source: http://staging.vmc.be/uploadedFiles/Vreemdelingenrecht/Wegwijs/aVerblijfsrecht_en_documenten/aVerblijfsstatuten/cMedische_regularisatie_(art9ter)/dRechtspraak/20120131_RVV_74371_med_attest_zat_niet_in_adm_dossier.pdf

palakkad.nic.in

DECISIONS OF THE MEETING OF REGIONAL TRANSPORT AUTHORITY, PALAKKAD HELD ON 26.06.2013. Heard. Perused the connected records. Approval for the bus stand granted , subject to the condition that the panchayath shall ensure water supply withoutinterruption in the bus stand toilets and in the drinking water pipelines. Heard. In view of the observations of Hon’ble High Court of Kerala report

Microsoft word - obviedades e achismos.docx

CLÍNICA INFANTIL INDIANÓPOLIS CENTRO DE PREVENÇÃO DA ASMA E DOENÇAS CRÔNICAS NA INFÂNCIA * Alergia - Asma - Bronquite - Dermatite Atópica - Eczema - Estrófulo (picada de insetos) - Rinite - Urticária * Infecções de Repetição - Amigdalites - Faringites - Furunculose - Laringites - Otites - Pneumonias - Sinusites * Pediatria – Puericultura – Vaci

Copyright © 2010-2014 Medical Pdf Finder